Delahaye (op z'n Frans uitgesproken als 'delei'), een merk dat in 1954 in Hotchkiss verdween, viel voor de oorlog in de smaak met sierlijke bogen. Vormen die ze na de oorlog bleven serveren. Behalve voor het leger. Voor een dubbele portie gebogen lijnen werd in de dertiger jaren een beroep gedaan op carrosseriebouwer Figoni et Falaschi. Het koetshuis toog aan de slag, en rondingen als van de Type 135 en 165 modellen waren het resultaat.
Uiterlijk fraai en smaakvol, waren de meeste Delahaye's motorisch iets minder interessant. Dit vanwege krachtbronnen gebaseerd op ontwerpen voor de vrachtwagenlijn van het merk, waar het minder elegante meer omzet draaide. De van 3227 tot 4455 cc metende 'camion' zescilinder lijnmotoren leverden eenvoudig van onderuit nokkend een degelijke 90 tot 160 pk.
Dat ze onderhuids wél interessant konden worden bewees Delahaye in 1937 met het Type 145. Eveneens behoorlijk gewelfd getekend door Henri Chapron kregen deze modellen een 4496cc metende V12 van magnesium, met een zevenvoudig gelagerde krukas draaiend in babbit-lagerschalen. Onderin aangedreven door een drievoudig nokkenas-samenstel werden de kleppen bovenin de cilinderkoppen met klepstoters bediend. De vier assen voor de tuimelaars in de koppen gaven het blok een DOHC-look. Voorzien van dubbele magneetontsteking leverde deze motor in de slanke Type 145 'Grand Prix' 240 pk, en verdiende de Prix du Million. Een model dat naast gezien ook gehoord mag worden.