Niets is heilig: ook Jaguar F-Type zwicht voor de viercilinder

Et tu, Jaguar? Zojuist plofte het bericht op onze digitale deurmat, met de aankondiging dat de bloedmooie F-Type bezoedeld wordt met een 2.0 liter viercilinder-blokje. Alles voor de verkoopcijfers.

Laten we beginnen met de koude feiten: de F-Type krijgt de sterkste iteratie van de Ingenium 2.0 turbo, met 300 pk aan vermogen. Het geeft de auto volgens de PR-talk 'nog betere efficiency en wendbaarheid', maar de crux zit hier: met een vanafprijs van ruim 71 mille is de gecastreerde F-Type nu 'bereikbaarder dan ooit', een zinsnede die liefst 2 keer in een heel kort stukje tekst herhaald wordt. Want heritage en meer van dat soort archaïsche termen zijn allemaal leuk en aardig, er moeten aan het einde van de dag gewoon auto's verkocht worden.

Nu zullen wij de laatsten zijn om te ontkennen dat je aan een 0-100 tijd van 5,7 seconden en 300 paarden onder de kap absoluut genoeg hebt, maar daar gaat het niet om: na het schrappen van de XK is de F-Type Jaguars paradepaardje op het gebied van knappe coupés/roadsters en bij een auto met de presence van de F-Type past gewoon geen viercilinder. Punt. Dit is alsof je in de Librije gaat eten en een schaaltje mayo bij elke gang vraagt. Alsof je de mooiste opera van Puccini door een set Chinese 1 euro-speakers afspeelt. Alsof je het Paleis van Versailles een postmodern minimalistisch interieur geeft. 

Jaguar had hier de kans uit te stijgen boven andere merken die hun hun achterwerk gewillig richting de afdeling sales en de milieumaffia laten waggelen, maar het ging toch door de knietjes om een paar extra F-Types te verkopen. En dat terwijl een Jaguar-klant die in de markt is voor een leuke sportwagen 'voor erbij' juist voor het merk kiest omdat hij a) geld te verbranden heeft en b) iets bijzonders wil hebben. Wie een Jaguar koopt negeert de torenhoge afschrijving en de tot voor kort inferieure oude Ford-onderdelen omdat het merk absoluut nog steeds een grote 'hebben-factor' heeft. Een factor die onlosmakelijk verbonden is met de ruimbemeten motoren onder de kap. En wat doet Jag: het mikt met een Euroshopper F-Type op de massa, want dat is goedkoper dan een model onder de F-Type introduceren en daar een vierpitter in te schuiven.

En dat is jammer, want als merk moet je af en toe gewoon eens je hakken in het zand zetten, en zeggen: 'joh, als jij graag minder dan zes cilinders hebt dan koop je maar een Porsche Boxster, of voor mijn part een Fiesta ST, maar onze fijne roadster/cabrio gaan we niet met minder dan een V6 uitrusten. Dat past niet bij onze uitstraling, onze rijbeleving, en bij ons prijskaartje'. Maar helaas leven we in een tijd waarin zo veel mogelijk auto's verkopen het hoogst haalbare doel is. Een tijd waarin Porsche zijn Macan al met een 2 liter viercilinder uitrustte (maar daar zit tenminste nog dagelijkse bruikbaarheid aan), waarin BMW zich plotseling op het terrein van Hyundai gaat begeven, en waarin het ooit zo statige Jaguar nu volgt met de ver-koffiemolenisering van zijn modellengamma. Standaard paarse broeken-reactie: 'wie een V6 of V8 wil kan nog steeds bij ons terecht, we scheppen alleen wat ruimte aan de onderkant.' Echter, omdat iets kan betekent dat nog niet automatisch dat je het ook moet doen. Wij wachten met angst en beven tot het moment aanbreekt dat ook Mercedes zijn SL en S-Coupé met viercilinder aanbiedt. Dan is niets meer heilig. Tot slot, alles wat @AM_Pieter zegt: