Vorig jaar telde het deelnemersveld slechts drie Britten, waarvan er eentje sowieso niet terugkeert in 2017. Toch blijft de Formule 1 ook anno 2016 voornamelijk een Engelse aangelegenheid, met heel veel Engels teampersoneel. De grote bulk van de teams zit namelijk rond Silverstone, dicht genoeg bij elkaar om ze op één Nissan Leaf-acculading te bezoeken. Hoe komt dat?
Voor een verklaring moeten we terug naar de beginjaren van de Formule 1. Vroeger bestond de F1 uit twee kampen: Ferrari en een heleboel Engelse privateers: Brabham, Stewart, Lotus, Tyrell; iedereen die iets ouder is dan Max Verstappen zal deze oude namen nog wel kennen of op zijn minst voorbij hebben horen komen. Aardig feitje: Stewart Racing, de oude werkgever van Jos Verstappen, is een directe voorloper van Red Bull Racing. In feite hebben vader en zoon dus bij hetzelfde team gereden, zij het met wat wisselend succes.
Ferrari is door de jaren blijven bestaan, veel Britse teams veranderen meermalen van eigenaar, maar bleven in de basis bestaan. Een logisch gevolg van een teamovername is dat je ook de infrastructuur meeneemt waarbij alles blijft staan waar het stond, al helemaal in de huidige tijd waarin de hardware (windtunnels e.d.) vele malen duurder is dan vroeger. Je kunt niet zomaar even een schuurtje verplaatsen, F1 is high-tech. En zo kan het dat van de huidige 11 teams er twee in Italië zitten (Ferrari en Toro Rosso, het voormalige Minardi), eentje in Zwitserland (Sauber) en de rest allemaal in Engeland, op een klein kluitje ten noordwesten van Londen. Waar de techsector Silicon Valley heeft, daar heeft de F1 Silverstone Valley.
Hiermee heeft u meteen de verklaring waarom de F1-hoofdkantoren van de continentale grootmachten gewoon op het Britse eiland staan, zo ook die van het oer-Duitse Mercedes (want: ex-Brawn/ex-BAR/ex-Tyrell) en het très Franse Renault (want: ex-Lotus). We markeerden alles voor het gemak even op een zelfgemaakt kaartje: