Top 10: 43 jaar Renault F1

Het Renault F1 Team beleefde in 2020 voorlopig zijn laatste seizoen in de Formule 1. Daarmee komt een einde aan 43 jaar betrokkenheid bij de koningsklasse van de autosport. We kijken terug naar een bewogen carriere.

Top 10: 43 jaar Renault F1

Door de naamsverandering van het team naar Alpine F1 moeten we voor de derde keer afscheid nemen van het Renault F1 team. De Franse formatie heeft er bij elkaar opgeteld 43 jaar in de sport opzitten, zowel als fabrieksteam als motorleverancier. Onder de eigen naam werden in 403 Grand Prix 35 overwinningen en 103 podiums verzilverd. Toch werd het team slechts twee keer wereldkampioen in 2005 en 2006.

Als motorleverancier kende Renault een stuk meer succes. Als pionier van turbo techniek in de Formule 1 was het merk de eerste die motoren leverde aan zijn rivalen. Dat begon in 1983 met Lotus. De lijst breidde zich door de jaren heen uit naar Ligier, Tyrrell, Williams, Benetton, Red Bull, 'Team Lotus', Caterham, Toro Rosso en McLaren. Met Renault-power werden uiteindelijk 168 Grand Prix gewonnen en 459 podiums gescoord. Een Renault motor was verantwoordelijk voor 11 rijderstitels en 12 constructeurskampioenschappen tussen 1992 en 2013.

Al met al dus een indrukwekkende c.v., al zijn de prestaties sinds de tweede terugkeer in 2016 niet echt indrukwekkend te noemen. De R.S.20 deed het dit jaar beter dan verwacht, maar juichen om een podium staat in schril contrast tot juichen om een kampioenschap. We kijken terug op al het moois dat de Fransen in vier decennia het circuit op geslingerd hebben.

1: 1977 Renault RS01

Het begon allemaal 43 jaar geleden met de innovatieve RS01. Renault had een clausule in de regels ontdekt die het gebruik van 1,5 liter turbomoteren toestond naast de natuurlijke ademende drieliters. Niemand had die regel echter serieus genomen, omdat geblazen motoren gezien werden als te complex en te onbetrouwbaar.

Op dat laatste punt kregen de andere teams grotendeels gelijk. De RS01 kreeg al snel de bijnaam "Yellow Teapot" omdat de meeste races eindigden in een dikke wolk witte rook. Het chassis was daarbij veel te zwaar en aerodynamisch geen hoogstandje, maar dat was geen ongelukje. Renault zag de auto namelijk als een racende testwagen voor de Renault-Gordini EF1, een 500 pk-sterke 1,5 liter V6 met een enkele turbo. Het chassis was dus eigenlijk bijzaak.

Met ingenieur/coureur Jean Pierre Jabouille werd de auto en de motor tijdens drie seizoenen gaandeweg verbeterd, maar de RS01 kwam in 27 starts slechts zes keer aan de finish. Wel scoorde de Renault in zijn tweede seizoen al punten: in 1978 pakte Jabouille de vierde plek op Watkins Glen.

2: 1979 Renault RS10

Het harde werk met de RS01 leidde mid-1979 tot de RS10. De auto had een volledig nieuw chassis dat gebruikt maakte van het door Lotus geïntroduceerde ground effect concept. De motor kreeg ook een flinke upgrade: de 500 pk werd nu veel soepeler geleverd door de toevoeging van een tweede turbo. Daarnaast werd de vijfversnellingsbak van de RS01 vervangen door een zesbak.

Het hoongelach om theepotten verstomde toen de RS10 een serieuze bedreiging bleek te zijn voor de gevestigde orde. Betrouwbaarheid bleef een issue, maar het was slechts een kwestie van tijd voordat de kleine V6 voldoende verbeterd was.

Jean Pierre Jabouille pakte op Dijon de eerste overwinning voor een F1-wagen met een turbomotor, terwijl achter hem een titanenstrijd woedde tussen Ferrari's Gilles Villeneuve en Jabouille's teamgenoot Rene Arnoux. Na twee ronden van wheel banging en stuivertje wisselen kwam Arnoux toch als derde over de finish. De RS10 kwam ui 20 starts slechts zes keer aan de finish, maar pakte wel drie podiums en een overwinning. De toon voor het turbo tijdperk was gezet.

3: 1983 Renault RE40

Met de RS10 had Renault iedereen wakker geschud, maar het duurde tot de 1983 voordat het merk een serieuze kans op de titel had. Tegen die tijd hadden Ferrari, BMW, Alfa Romeo, Honda, TAG-Porsche en het kleine Hart allemaal een antwoord gebouwd op de EF1 twin turbo V6. De motor leverde in de RE40 maar liefst 880 pk tijdens de kwalificatie. Voor races werd dat getal teruggebracht naar rond de 640 pk.

Met Alain Prost en Eddie Cheever kwam de auto akelig dicht bij de eerste titel voor een F1-wagen met turbomotor. Prost won vier Grand Prix en scoorde drie podiums, maar moest door onbetrouwbaarheid uiteindelijk de titel met een enkel puntje verschil afstaan aan Nelson Piquet en zijn Brabham BT52 BMW. Alain's publieke kritiek op Renault voor het gebruiken van de verkeerde turbo leidde uiteindelijk tot zijn ontslag. Eddie Cheever mocht met zijn vier podiums gewoon blijven.

4: 1985 Lotus 97T Renault

Terwijl het fabrieksteam ploeterde met een auto die om onverklaarbare redenen 1,5 seconde langzamer was dan zijn voorganger, werd de Renault naam hooggehouden door klantenteam Lotus. De elegante 97T hielp Italiaanse veteraan Elio de Angelis en de Braziliaanse jonge hond Ayrton Senna aan drie overwinningen en vier podiums.

Senna's winst op een drijfnat Estoril ging meteen de geschiedenisboeken in vanwege zijn legendarische stuurmanskunsten. Het zou de eerste zijn van 41 Grand Prix zeges. Voor Elio de Angelis was de zege op Imola meteen zijn laatste. Na een overstap naar Brabham zou hij in 1986 omkomen bij een testongeval op Paul Ricard.

5: 1992 Williams FW14B Renault

Na 1986 nam Renault een korte pauze om zich te kunnen concentreren op de nieuwe 3,5 liter regels voor 1989. De turbo's die ze populair hadden gemaakt werden dat jaar namelijk verbannen. Renault's antwoord was de RS1 V10, die voor het eerst in actie kwam in de aangepaste Williams FW12C in 1989.

Tegen 1992 had Renault samen met Williams de ultieme F1-wagen ontwikkeld. De FW14B was dankzij een semi-automatische versnellingsbak, traction control, actieve ophanging en de 760 pk-sterke V10 onverslaanbaar dat jaar. Nigel Mansell wist met kinderlijke eenvoud de dominantie van Ayrton Senna en McLaren te doorbreken door samen met Riccardo Patrese beide titels binnen te halen. Daarmee werd voor het eerst in de sport een Frans merk kampioen, zij het als motorleverancier.

De auto was zo goed dat zelfs ene Sebastian Vettel er een aangeschaft heeft.

6: 2003 Renault R23

Met Williams en Benetton domineerde Renault de eerste helft van de jaren '90, maar in 1998 was het merk zomaar weer van het toneel verdwenen. Zonder fabriekssteun vielen zowel Williams als Benetton van hun voetstuk en gaven ze de ruimte aan McLaren en Ferrari om naar voren te komen.

De Renault naam keerde in 2001 echter alweer terug op de staart van de Benetton B201. Het bleef niet bij een motorendeal: Renault had intussen de Brits-Italiaanse renstal overgenomen. In 2002 stond de eerste fabrieks-Renault sinds 1985 op de grid. De aparte, extra wijde 111-graden RS21 drieliter V10 beloofde een lager zwaartepunt, maar was niet al te betrouwbaar.

In 2003 vond het team echter zijn vorm. Met Jarno Trulli en ene Fernando Alonso werd de R23 een auto die voor podiums kon strijden. In Hongarije deed de auto net even wat meer: Fernando Alonso pakte zijn eerste Grand Prix overwinning en de eerste voor Renault als fabrieksteam sinds 1983.

7: 2005 Renault R25

De 111-graden motor werd in 2004 bij het grofvuil gegooid en werd vervangen door de 72-graden RS24. In 2005 kwam een bijna 950 pk sterke doorontwikkeling van die motor terecht in de inmiddels legendarische Renault R25. Met dit chassis wisten de Frans optimaal gebruik te maken van de aerodynamische wijzigingen en het verbod op bandenwissels in 2005.

Geholpen door een dat jaar waardeloze Ferrari en een razendsnelle maar extreem fragiele McLaren kon Fernando Alonso het jaar domineren. Nieuwe collega Giancarlo Fisichella deed ook goed mee met een zege en drie podiums. Voor het eerst pakte Renault de wereldtitel in de Formule 1, en meteen allebei. Daarmee kwam meteen de Schumacher-Ferrari dynastie aan z'n einde.

8: 2006 Renault R26

Renault kon niet op zijn lauweren rusten na de zegetocht van 2005. Voor 2006 waren er namelijk opnieuw grote regelwijzigingen gepland. Het verbod op bandenwissels ging gelukkig van de baan, maar tegelijkertijd werd de glorieuze V10 verbannen uit de sport. De fabrikanten moesten effectief twee cilinders weghakken om een 2,4 liter V8 te creëren. Het vermogen viel meteen met ongeveer 200 pk.

Maar omdat de kleinere V8 meer toeren kon draaien steeg het vermogen weer in rap tempo. Bij Renault en Ferrari zaten ze al snel weer richting de 800 pk. Die twee leidende motorfabrikanten vochten het vervolgens uit om de titel. Een bittere strijd tussen Michael Schumacher en Fernando Alonso werd uiteindelijk met 13 punten in het voordeel van de Spanjaard beslist.

Leuk detail: de R26 scoorde net als zijn oudere broer 8 overwinningen en 11 podiums, waarvan een overwinning naar Giancarlo Fisichella ging. De constructeurstitel was voor de tweede keer op rij in Franse handen.

9: 2013 Red Bull RB9 Renault

Door het verlies van Fernando Alonso aan McLaren leek Renault zijn evenwicht te verliezen aan de top van de Formule 1. Met DR27 kon het merk de titel niet verdedigen tegen de tweezijdige aanval van McLaren en Ferrari De kampioensvorm kwam ondanks de terugkeer van Alonso in 2008 niet terug en het team ploeterde voort tot 2011. Uiteindelijk werd het team verkocht aan investeringsmaatschappij Genii Capital, die het als Lotus Racing naar milde successen wist te brengen.

In de tussentijd had Renault echter een band gesmeed met het opkomende Red Bull Racing. De formatie van de Thais-Oostenrijkse energiedrankjesboer was na een desastreus 2006 met Ferrari op aanraden van Adrian Newey overgestapt op Renault-blokken. Dankzij de enorme aerodynamische reglementswijzigingen in 2009 werd die combinatie een winnende. Red Bull sleepte in de vier daaropvolgende seizoenen alle titels in de wacht, maar het meest dominante voorbeeld was de RB9 uit 2013.

Met Sebastian Vettel achter het stuur won de auto 13 van de 19 races, waarvan negen Grand Prix achter elkaar in de tweede helft van het seizoen. Dankzij Mark Webber kwamen daar nog eens drie 1-2 finishes bij, een evenaring van het record gezet door de RB7 in 2011. Webber was echter niet in vorm in 2013, waardoor de totale puntenscore lager uitviel dan in 2011.

10: 2020 Renault R.S.20

Het turbo-hybride tijdperk begon wat ongelukkig voor Renault. De Renault Energy F1-2014 Power Unit kwam tekort zowel qua vermogen als betrouwbaarheid vergeleken met de Mercedes. Een lange vechtscheiding met Red Bull Racing was het gevolg. In 2015 besloot het merk daarom maar week voor zichzelf te beginnen door Lotus Racing terug te kopen.

Door de late call om het project te starten zat Renault opgescheept met een waardeloos Lotus-chassis voor 2016 en kon het team beginnen aan de lange weg terug naar de top. De terugkeer van brede auto's in 2017 was de focus, maar ook de drie opvolgende jaren verliep de progressie maar moeizaam. Het duurde uiteindelijk tot afgelopen seizoen voordat een Renault-rijder eindelijk weer op het podium stond.

Dankzij het consistente rijden van Daniel Ricciardo werden het zelfs twee podiums in 2020. Op de Nürburgring en Imola mocht de goedlachse Australiër op het derde treetje van het podium klimmen. Renault teamchef Cyril Abiteboul gaat volgens de afspraak echter maar een tattoo zetten in plaats van twee.

Adieu Renault, bonjour Alpine

De Formule 1 neemt voor de derde keer afscheid van Renault, maar het Franse team laat een ijzersterke basis achter voor zijn opvolger. Dankzij de terugkeer van verloren zoon Fernando Alonso, de solide prestaties van Esteban Ocon en het feit dat 60 procent van de auto's wordt overgenomen volgend jaar heeft Alpine goed kaarten in handen voor de strijd om de derde plek in het kampioenschap van 2021. Wij wensen ze succes.

Formule 1
  • Renault